Verspreiding van de namen Zeeff (links) en Zeef (rechts)

9 februari 2011 | Categorie: Demografie | Auteur: Wim Zeeff

images/NL-2007-Zeeff.png images/NL-2007-Zeef.png images/NL-2007-Legenda.png

Met bovenstaande afbeeldingen visualiseert het Meertens Instituut, op basis van de Nederlandse Familienamenbank, het aantal naamdragers per gemeente in 2007. Links de naam "Zeeff" met in totaal 13 personen, rechts de naam "Zeef" met in totaal 107 personen. In de volkstelling van 1947 waren dat respectievelijk nog 28 en 84 personen. Het is duidelijk: het eroderen van de tweede f blijft doorgaan. Maar! In de Verenigde Staten anno 2011 dragen alle 107 afstammelingen in mannelijke lijn van Reijnder Hindriks Zeeff de achternaam "Zeeff", ongeacht of ze als "Zeef" of nog als "Zeeff" het vaderland verlieten.

Ik heb wel een idee, maar nog geen sluitende verklaring voor dit fenomeen. Wie wel?

© 2000-2011 KNAW/Meertens Instituut »

images/US-2011-Zeeff.gif images/US-2011-Zeeff.gif

Bovenstaand visualiseert LABO.net de verdeling anno 2011 van "Zeeff" en "Zeef" in de Verenigde Staten. Het beeld is hier dus omgekeerd: veel meer "Zeeff" dan "Zeef".

© 2000-2011 LABO - www.labo.net »

American Surnames »

Wie was de architect van het gemeentehuis van Kloosterburen?

9 maart 2011 | Categorie: Allerlei | Auteur: Wim Zeeff

images/rhKloosterburen_261x404.jpg

De Groninger Stichting voor Beleidsanalyse en Bestuursondersteuning publiceerde in 2010 het routeboekje Raadhuizen van het Hoogeland.

Hierin zet de stichting, inzake het raadhuis van Kloosterburen, vragen bij de identiteit van de architect Renje Zeeff: wie van de twee?

StiBaBo schrijft het volgende:

"Renje Zeeff te Eenrum tekent voor het ontwerp. Maar hebben we het dan over de vader of de zoon? Beiden zijn aannemer, hebben dezelfde voor- en achternaam, wonen in Eenrum en hebben de leeftijd om het betreffende gebouw te kunnen ontwerpen. Vader Renje Zeeff is in 1913 57 jaar oud, zoon Renje is dan 33 jaar. Het gemeentehuis draagt de uiterlijke kenmerken van de Jugendstil. De hoefijzerbogen in de toren en de bijzondere boogvormige entree met boven- en zijlichten getuigen hiervan. De bogen in de overstekken van het dak van de toren zijn bijzonder sierlijk. Opvallend zijn de grote raamoppervlakken met in het bovenste deel een blokvormige versiering. De entree van het gebouw is de blikvanger. De deur met de versierde ramen en de omlijsting van natuursteen zijn kenmerken van de Jugendstil. Natuurstenen banden zijn ook te zien boven de ramen. Opvallend is ook de gietijzeren versiering aan de rechtervoorzijde van het gebouw."

images/rZeeffSrArchitect_434x67.jpg

Tegenwoordig werkt Ina Fekken als kun- stenaar in het voormalig raadhuis. Tevens houdt zij daar twee kamers die voor logies en ontbijt kunnen worden gehuurd.

Uit informatie van Ina bleek dat er een plaquette is waarop staat vermeld dat R. Zeeff Sr. de architect was.
De vraag is dus beantwoord: niet mijn grootvader, maar mijn overgrootvader tekende in 1913 voor het ontwerp. Vijftig later werd het oude raadhuis geheel gerestaureerd.

Neem een kijkje op Ina Fekkens website »

K. Jz. Beukma, een belangwekkende figuur onder de Groninger landverhuizers

26 februari 2011 | Categorie: Allerlei | Auteur: Wim Zeeff

Dr. Jacob van Hinte schreef in Neerlandia, maandblad v/h Algemeen Nederlandsch Verbond, 34ste jaargang (1930), uitgegeven door de Naamloze Vennootschap W.D. Meinema te Delft, twee artikelen over Klaas Jans Beukema, onder de titel "K. Jz. Beukma, een belangwekkende figuur onder de Groninger landverhuizers der 19de eeuw."

Artikel I

Omstreeks 1830 hadden onze landbouwers het, mede door de geduchte mededinging van het Russische graan, zeer slecht. De Regeering bekommerde zich weinig om het lot van onzen landbouw, zoo mopperde men. En zoo waren er reeds in die dagen, vijftien jaren voor den Grooten Trek, die aan blijvende verhuizing naar Amerika dachten, niet alleen met het oog op zich zelf, maar vooral ten behoeve van de toekomst der kinderen.

Omdat de landbouw het zoo zwaar te verantwoorden had, is het niet toevallig, dat juist uit Ned. landbouwprovincies toen reeds verschillende families wegtrokken, met name uit Zeeland en Groningen. Onder hen verdient de Groninger K. Jz. Beukma het meest onze aandacht vanwege de uiterst belangwekkende brieven, die hij over zijn reis naar en vestiging in Amerika heeft geschreven. Op verzoek zijner vrienden en misschien ook in de verwachting, dat andere stamgenooten hem zouden volgen, schreef Beukma zijn ervaringen neer en werden zijn brieven bij W. Zuidema te Groningen uitgegeven. De eerste brieven verschenen in 1835, volgende in 1838, in 't geheel "drie stukjes". Men vond ze belangrijk genoeg, om, toen omstreeks 1846 de landverhuizing sterk toenam, deze stukjes opnieuw uit te geven, thans in een bandje en tegen den verminderden prijs van 90 cent bij J. C. van Kesteren te Amsterdam in 1849.

images/Annonce - Brieven van K. Jz. Beukma voor 90 Cents.png

Een exemplaar van deze tweede uitgaaf vindt men in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam in de bekende verzameling van Potgieter, den man, die met zulk een warme belangstelling de landverhuizing gadesloeg en van zijn medeleven met de dapperen in de eerste jaargangen van De Gids getuigenis aflegde. Van de oorspronkelijke uitgaaf is het eerste stukje, bestaande uit twee brieven, in de Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage aanwezig.

De brieven zijn in tegenstelling met vele andere reclameachtig aandoende letteren zeer zakelijk geschreven. Onbewimpeld verholen wordt ook veel, dat Beukma tegenstaat, neergeschreven. Zij maken een zeer betrouwbaren indruk en toonen ons den schrijver, die een reeks van jaren landbouwer was geweest "op de boerderij Castor, in het Kerspel Zuurdijk, Gemeente Leens", als een man van karakter, die zonder opsmuk zijn toch wel zeer bijzonder wedervaren treffend eenvoudig beschrijft. Beukma blijkt tevens een man van ontwikkeling te zijn met een zeer ruime belangstelling, een van die mannen, zooals de zeeklei zoowel in Groningen als in Friesland er zoovelen heeft voortgebracht: geestelijke aristocraten onder de boeren. (Ik denk hierbij bijv. ook aan een Van Peyma in Friesland).

In 1835 is Beukma, weduwnaar, met zijn drie kinderen naar Amerika vertrokken. Er bevond zich nog een familie in zijn gezelschap, over welke hij zich echter slechts zelden en dan terloops uit. De eerste brief is gedagteekend "Op zee, in de nabijheid der Amerikaansche kust, 19 Julij 1835." Hij bevat hoofdzakelijk een verslag van de zeereis en geeft als zoodanig wel aardige cultuurhistorische bijzonderheden. Het schip, vermoedelijk een Amerikaansche clipper, had voortdurend den Zuidwestenwind tegen, waarbij mistbanken telkens voor land werden aangezien. Hoewel reeds nabij Long-Island, ±100 mijl van New York, zou het bij blijvenden tegenwind nog wel eenigen tijd kunnen duren, alvorens deze haven werd bereikt:" kunnen wij nog wel een dag of zes af- en aan-kruisen: evenwel kunnen wij bij geluk ook binnen eenige uren daar zijn."

20 Mei 1835 was men na een oponthoud van drie weken van Rotterdam vertrokken en dien dag tot voor Vlaardingen gekomen. Den volgenden dag kwam men aan de Nieuwe Sluis en werd het schip van hier den 22sten door paarden het "Voornsche kanaal" opgetrokken. Te Hellevoetsluis werd tot 28 Mei op gunstigen wind gewacht. Den dag daarop (Hemelvaartsdag) ging men in gezelschap van een zestiental Oost- en West-Indievaarders stroomaf naar zee. Langs de Engelsche kust met haar krijtbergen "in droevige, altijd vaal-gele en graauwe licht- en schaduwtinten" werd 31 Mei Lands-End gepasseerd en voer men in snelle vaart den Atlantischen Oceaan in, waarbij werd opgemerkt hoe door de diepte de groene kleur van het water in inktblauw overging. Ofschoon men 's zomers meestal langs een omweg door het Zuiden naar Amerika gaat, om de Zuidwestenwinden te vermijden, die dan veelal in het Noordelijk deel van den Oceaan overheerschen, verkoos de kapitein den kortsten weg, waarbij echter met de grootste omzichtigheid eenige ijsbergen dienden te worden voorbijgevaren. De toenemende koude had ze reeds doen vermoeden, voor nog iemand ze had opgemerkt. Gedurende die dagen bleven de passagiers in bed, een kachel was er niet en de temperatuur was intusschen tot 47° F. gedaald, die van het water tot 38° F. De doordringende vochtigheid deed aan de maanden Januari en Februari te onzent herinneren. 24 Juni wees de kleur van het water op de ondiepe New-Foundlandbanken. Door den Zuidwestenwind gedwongen, bleef men "reeds over de 20 dagen aan deze zijde der groote bank tusschen den golfstroom en de kust zwabberen."

Uit den tweeden brief "New-York, den 5 Augustus 1835" blijkt, dat men eerst 13 Juli voor New York aankwam. Reeds een dag van te voren was eene "nieuwsboot" het schip tegemoet gevaren. Den volgenden dag een tweede. De eerste "was een zeer fraai en snelzeilend, met zes menschen bemand schoenerscheepie". Een dag later "was alles, wat het nieuws van ons schip betrof, reeds in het nieuwsblad".

Belangwekkend is, hetgeen Beukma ons over het snel opkomende New York mededeelt. Hij vond het er geweldig druk en "op de rivier wilt, stoomt, roeit en werkt het insgelijks als om strijd." Men wordt er door "als doof en afgemat". Met buitengewone snelheid breidde de stad zich uit, hetgeen Beukma tot deze zoo juist gebleken opmerking bracht: "En alles heeft het voorkomen, alsof zich hier het middelpunt des wereldhandels zal vestigen."

Er bleken in deze groeiende stad van Oudhollandschen oorsprong zich naast het Oudnederlandsche (17de-eeuwsche) element reeds tal van 19de-eeuwsche stamgenooten te hebben gevestigd. Zooals men in een opkomende wereldstad verwachten kan, trof Beukma er de meest verschillende Nederlandsche elementen aan, van Welke hij overigens mede dank zijnen aanbevelingsbrieven "veel raad en vriendschap" heeft ontvangen. Zoo wordt ons Mr. ‘t Hooft, neef van een mevrouw Van Starkenborgh, als een edel mensch geschetst. Ook ontmoette onze landverhuizer er een Mr. Scheltema, neef van een toen ter tijd bekenden schrijver. Scheltema had in de Broadway een "Fransche modewinkel". Hij betaalde voor zijn woning f 4000 huur ‘s jaars en deed goede taken. Toch hoopte hij eenmaal vermogend zich elders als boer te vestigen, wat aan Beukma de opmerking ontlokte: "Het kwam mij wonderlijk, doch bemoedigend voor, dat dit hier in New York onder de hoogste wenschen behoort." Verder leerde onze landbouwer hier een landgenoot, Mr. H., kennen, die een koffiehuis exploiteerde, vroeger de rechtbank te Appingedam als griffier had gediend, maar sedert zijn fortuin had verloren. Een ongeluksvogel dus evenals een zekere R., die "met slecht-fortuin" te Amsterdam een manufactuurhandel had gedreven, doch thans te New York in schilderijen deed. Men ziet: een zeer gemengd publiek, zooals men trouwens ook tegenwoordig nog aantreft in de Hollandsche kolonie in deze wereldstad.

Intusschen was het Beukma's bedoeling niet in de stad te blijven, doch zich verder het Westen in als landbouwer te vestigen. De grond om New York beviel hem niet, bestond "uit rots of roodachtige kiezel en tusschenbeiden ook het allertaaiste leem". Hij bezocht o. m. het dorp Haarlem (thans New Yorks negerwijk, naar men weet) toen reeds langs een ijzeren spoorweg bereikbaar, welke naar Albany zou worden doorgelegd. De "kolossale wagens" in welke 30 menschen konden zitten, werden door paarden getrokken. Ook op de wagens waren zitplaatsen, zoodat elk voertuig in 't geheel 70 personen bevatten kon. Mr. ‘t Hooft raadde Beukma aan zich in Michigan te vestigen, anderen spraken van "de Illinois". Weer anderen, met name de Nederlandsche consul te New York, de heer Zimmerman, raadde hem 't Westen af, eischende te veel opofferingen. Maar hoewel Beukma "het gegronde zijner redenen zeer goed begreep, ben ik in geenendeele van mijn plan afgestapt."

Van tal van aanbevelingen voorzien, reisde Beukma nu naar Buffalo. om waarschijnlijk van hier over Cincinnati te gaan naar Illinois, Welk gebied volgens een ouden boer de beste grond had, alhoewel men ten gevolge van de afschaffing der slavernij bezwaarlijk 't noodige werkvolk zou kunnen krijgen. Met een groete "aan mijne menigvuldige belangstellende vrienden en bekenden" en met een dringend verzoek "mij berigt, en wel breedvoerig berigt, uit het door mij verlaten Vaderland te willen doen toekomen" eindigt deze tweede brief en daarmede het eerste stukje. Over de volgende later.

Artikel II (Slot)

Leerden wij uit Beukma's eerste brieven (zie Neerlandia van Juli 1930) o.m. zijn ervaringen te New York kennen, de volgende vertellen ons van zijn reis "het Westen in" en van zijn vestiging aldaar. Met name de derde brief, "Washington Township, Tippecanoe County, Indiana State, den 14 Sept. 1836", bevat tal van belangwekkende bijzonderheden.

images/Indiana_NGS_624x401.jpg

Beukma is dan reeds landeigenaar in genoemd gebied, in hetwelk hij zich blijkt gevestigd te hebben boerderijen bleek hem aan de Wabashrivier, zes mijlen boven het stadje Lafayette, vijf mijlen beneden het opkomende plaatsje Amerikus, welk laatste stadje in tegenstelling met het tot bloei gekomen Lafayette sedert weer in verval is geraakt en thans niet meer op de kaart van Indiana wordt gevonden.

5 Augustus 1835 was Beukma uit New York vertrokken en met een stoomboot langs de Noord- of Hudsonrivier naar Albany gereisd. Herinnerde hem waarschijnlijk de naam, "Noord-rivier" nog aan de Oudnederlandsche nederzettingen; te Albany, hoewel een Amerikaansche, regelmatig gebouwde stad, wees een "binnengracht of haven" nog op haar Nederlandschen oorsprong. Ook te Buffalo, naar men weet eveneens een Nederlandsche stichting in het echter toen reeds onafhankelijke Amerika, merkte Beukma een dergelijke binnengracht op, "iets wat in dit land een zeldzaamheid schijnt te zijn". Op weg naar laatstgenoemde stad kwam Beukma nog al eens in aanraking met nakomelingen der 17de eeuwsche kolonisten. "Ik trof hier (te Schenectady) en elders nog al lieden aan, die een weinig verouderd Nederduitsch konden spreken; dikwijls vond ik bij hun niet veel innemends en zeer weinig kennis van of belangstelling in het land hunner voorvaderen". Dat men hieruit niet onmiddellijk algemeene gevolgtrekkingen moet halen, bewijst daarentegen weer de ontmoeting, die Beukma later in Indiana had, toen hij op een boerderij een stokoude vrouw ontmoette, "die beter Nederduitsch sprak dan ik aan deze zijde van New York nog iemand gevonden had. Het deed haar regt goed, dat zij zich in het door haar geliefde Hollandsch kon doen verstaan". Beukma moest haar iets uit haar Nederduitschen bijbel voorlezen.

Beukma blijkt erover gedacht te hebben zich in de omstreken van het genoemde Buffalo te vestigen. Het land behoorde hier voor een groot deel aan de stichters dezer stad, n.l. aan "de Hollandsche landmaatschappij", die haar gebied hier zelfs nog had uitgebreid door den aankoop van het Grand Island bij de Niagara-watervallen. Uit eenige opmerkingen van onzen landverhuizer blijkt, dat hij eerst in Amerika van deze maatschappij "the Holland Land Company" vernomen had, een bewijs, dat deze onderneming in Nederland zelf weinig reclame voor haar landerijen maakte. In dat geval toch zou Beukma, die zich zoo goed voor zijn reis had voorbereid en tal van aanbevelingen had medegekregen, wel eer van haar hebben vernomen. Eerst door den Nederlandschen consul te New York hoorde hij van haar bestaan. De agent der maatschappij te Buffalo, de heer Luden, bleek bij Beukma's bezoek aan het landkantoor uitstedig. Overigens was het land dezer maatschappij Beukma te duur en te ver van de stad verwijderd. Een prijs van 31/4 $ de are, 20 mijl van de stad vond hij in verband met den aard van den grond te hoog. Na nog een Geldersche familie ontmoet te hebben, die te Buffalo een Winkel hield, besloot Beukma over Cleveland naar Cincinnati te reizen. Veel verder wilde hij niet gaan: "de stap zou mogelijk te vreemd en dus te hard zijn, in ongebaand en dus dun bevolkt oord ons een woonstede uit de wilde natuur voort te brengen". Het werd den Groninger trouwens makkelijk gemaakt — want bij het bezoeken van verschillende boerderijen bleek hem "dat bijna iedere Amerikaan zijne bezittingen te koop heeft". Beukma, gewend aan het vlakke land, vond hier den grond echter nog te heuvelachtig, bovendien de gele leemklei niet diep genoeg met "plantsoengrond" (humus) bedekt.

Tal van gesprekken, bestudeering van kaarten enz. deden Beukma het uiteindelijk besluit nemen zich nabij het ook door kanaal- en spoorwegaanleg opkomende en dus veel belovende Lafayette in het Wabashgebied, het grensgebied van Illinois en Indiana dus toch nog verder het Westen in, zij het ook nog in "het Oude Westen" te vestigen. Paarden en met linnen hoepelkap, echte "prairie schoeners", werden gekocht en aldus toegerust verliet Beukma 11 September 1835 Cincinnati, om langs ongebaande wegen, heuvel op, heuvel af, door kreken en rivieren waar bruggen nog ontbraken, het groote avontuur te aanvaarden. Na een merkwaardigen tocht — soms weigerden de paarden, een der wagens werd zelfs vernield — bereikte het kleine gezelschap tenslotte over het nog in aanbouw zijnde Indianapolis het nog jongere Lafayette in welks omstreken een "log"-huisje werd betrokken en van de vermoeienissen werd uitgerust.

Hoewel de prijzen ook hier niet mede vielen, bleek het land wel beter en kocht Beukma dan ook tusschen Wabash en een ontworpen kanaal 121 aires "bottom"- (oever-) land en 40 acres, die veel hooger lagen, deels op de zoogen. "bluffs". Het oeverland, meest bosch en natte prairie, bestond uit besten zavelgrond en klei, Welke aan den Oldambsterpoldergrond deden denken. Later kocht Beukma nog 20 acres om zijn bezit af te ronden, te zamen dus 181 acres tegen samen $ 955. — Ongestraft had de overplanting van het Groningsche gezin niet plaats: moerassig als het riviergebied was, werden ook de Beukma's den eersten tijd door koortsen aangetast en bedekten kleine gezwellen hun handen en voeten: de zoogenaamde "Wabash schurft". Deze en andere moeilijkheden werden echter overwonnen en de welvaart brengende arbeid, hoe zwaar ook, gaf reden tot dankbaarheid: "Ik heb hier alles gevonden, zooals ik het verwachtende was; vruchtbare grond, doch die tevens veel en zwaar werk kost om te ontginnen". Wel gevoelde men het gemis der Groningsche vrienden," doch wat offer kan of mag te zwaar zijn, zoo men zich hier tegen voor zich en de zijnen een eerlijk, onafhankelijk bestaan kan verschaffen".

Dat dit gemis zwaarder drukte dan Beukma zelf toegaf, blijkt echter uit het derde stukje, uit een brief van 8 Juli 1837, waarin hij opnieuw de hoop uitspreekt, dat eenige zijner vrienden zouden overkomen, hoe goed hij 't ook met zijn nieuwe landgenooten vinden kan, hoe achtenswaardig hij het volkskarakter der Amerikanen ook vond.

Merkwaardig is deze brief ook om een tweeden met den eersten vereenigden wensch. De Amerikanen bewoonden tot dusverre de boschrijke gebieden, welke bosschen dan grootendeels werden gekapt. Dat ook de open grasvlakte, de prairien, voor bewoning geschikt zouden zijn betwijfelden zij: "bezwaarlijk kan hunne gedachte hieraan een hechtpunt vinden". Welnu het is de vrijwel nergens vermelde, ja erger nog, door de Amerikanen zelf over het hoofd geziene verdienste van Beukma en vele andere Nederlandsche en Duitsche, uit vlakke streken afkomstige, landverhuizers geweest hen op de bewoonbaarheid er van te hebben gewezen en dit zelf veelal door eigen voorbeeld te hebben aangetoond. "Dikwijls", zoo schrijft Beukma, "is de bewoonbaarheid der opene prairie mijn onderwerp van uitvorsching bij een paar van onze Buren". Om door aanplant van boomen de prairie geschikt te maken voor bewoning, zou den Amerikaan veel te veel tijd kosten en hem tevens een zekere kwelling geven, door zulk een snort van energie zijn gemoed aan eene bijzondere plaats gehecht te voelen." Daarom ook blijft het bij onzen Groninger "eene geliefkoosde gedachte, hoezeer ik ook weet, dat zij waarschijnlijk nimmer zal verwezenlijkt worden, om met eenige uwer, of al waren het dan ook eenige andere fikse Groninger familien, op de naburige grand-prairy een uitgezocht stuk lands te koopen, daar zich eerst in kompagnie te vestigen, om het bij opvolgende kultivatie onderling te verdeelen".

Verwerkelijkt is dit plan niet. Slechts een enkele familie uit Groningen volgde aanvankelijk Beukma's voorbeeld. De landbouwtoestanden waren intusschen in het Noorden van ons land zoodanig verbeterd, dat aan verhuizen minder werd gedacht.

Trouwens Beukma verheelde in zijn brieven ook de schaduwzijden van het Amerikaansche Leven niet. Met name de houding der Amerikanen tegenover de Negers ergerde hem bij voortduring. "Aan een zwarte huid, al is deze zelfs tot het flauwste bruin verbasterd, wordt in dit land van vrijheid en gelijkheid nog altijd eene verlaging gehecht, welke mijn gevoel den Amerikaan niet kan vergeven".

Uit den laatsten brief van 20 Januari 1838 blijkt, dat Beukma, hoewel nog steeds denkend aan een Nederlandsche kolonie op de prairien, zijn boerderij heeft verhuurd en zelf met een reisgenoot Van K., dichter nabij Lafayette land heeft gekocht, om er een warmoezerij en boomkweekerij te beginnen, zijn kinderen zouden daardoor meer met de Amerikanen in aanraking komen en vooral in hun belang ook was hij immers den Oceaan overgestoken: "mijne kinderen wel bezorgd te zien, in een land waar het burgerlijk bestaan meer zekerheid had en de regten van den mensch als iets van aanbelang worden behartigd en beoefend".

Duidelijk geven deze brieven o.m. weer, welke beweegredenen bij de landverhuizing in de eerste helft der 19de eeuw een rol spelen en ontleenen daaraan vooral hun waarde. Tenslotte zij vermeld, dat de vestiging van Beukma later tal van Friesche arbeiders er toe heeft gebracht, zich in en om Lafayette neer te zetten. Men vindt er tegenwoordig zelfs twee bloeiende Nederlandsche kerkelijke gemeenten, een Gereformeerde en een Chr. Gereformeerde.

images/Ik_was_te_bissie_258x400.gif

De schrijver van deze twee artikelen, Dr. Jacob van Hinte, was de eerste die zich verdiepte in de geschiedenis van de immigranten van Nederlandse origine in Amerika. Het Nederlands was er toen al beperkt tot de binnenkamer van het huiselijk leven. Omdat Van Hinte Nederlander was en zijn studie in Nederland begon, kon hij zowel in tijd als in betrokkenheid afstand nemen van zijn onderwerp; daarom verdient zijn kijk op de oorzaken van taalverlies, het verlies van het Nederlands en zijn streektalen, nog steeds de aandacht. Bron: Jo Daan, "Ik was te bissie... Nederlanders en hun taal in de Verenigde Staten", De Walburg Pers, Zutphen 1987.

Zie ook de Open Library, one web page for every book: Brieven van K. Jz. Beukma bevorens landbouwer op de boerderij Castor, in het kerspel Zuurdijk, gemeente Leens, doch verhuisd naar de Vereenigde Staaten van Noord-Amerika, in den jare 1835, aan deszelfs achterge- laten familie in de provincie Groningen. Published 1835 by W. Zuidema in Groningen, written in Dutch.

Meer boeken over Groningen in the Open Library »

Worp van Peyma

28 februari 2011 | Categorie: Allerlei | Auteur: Wim Zeeff

P.C. Molhuysen en P.J. Blok schreven in het "Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek", deel 3:

images/Worp_van_Peyma_259x300.jpg

Worp van Peyma was een friesch wiskundige, geb. 1795 te Ternaard, overleden omstreeks 1880 te Lancaster (staat New-York). Hij was een afstammeling eener oude familie uit Westdongeradeel, trad als 19-jarig jongeling zelfstandig op in het boerenbedrijf op een zathe onder den klokslag van Ternaard. In 1820 zette hij zijn voeten op het terrein van Frieslands zeedefensie, die tot zijn dood de liefde van zijn hart zou hebben. Hij kreeg namelijk zitting in het bestuur van het waterschap Oost- en Westdongeradeel, dat een eigen zijl, de Ezumazijl, had en geheel van den waterstaat der provincie was afgescheiden. Toen 23 Febr. 1825 de zeedijken doorbraken en Friesland leek teruggekeerd tot den tijd der eerste terpbewoners, is hij de man geweest, die den weg zag tot herstel. Hij schreef zijn Verhandeling over de beste wijze van aanleggen van zeedijken en de hervorming derzelve (Franeker, 1827). Hij veroordeelde daarin het systeem van Caspar Robles om enge, beperkte dijken aan te leggen met hooge, rechtstaande paalwerken en drong aan op hervorming naar het model van den Slaperdijk bij Surig, die door Willem Loré was opgeworpen met wijdafgemeten aardglooi- ingen, waarop de golven hun kracht verspillen. De dijkbesturen riepen echter om 't hardst, dat dergelijke plannen onuitvoerbaar waren. De Staten van Friesland dachten er anders over en de gouverneur, van Zuijlen van Nijevelt, wist ze tot uitvoering te brengen. Zoo werd van Peyma, nauwelijks 30 jaar oud, een man van naam. Hij kwam door zijn verhandeling in aanraking met den ‘boerenprofessor’ Arjen Roelofs te Hijum, wien hij na diens dood een biografie wijdde: Levensberigten van A. Roelofs (Franeker, 1829). Voor zijn vriend R.A. Hommema te St. Anna Parochie, die telescopen vervaardigde, maakte hij meestal de berekeningen. Hij had geregeld briefwisseling met W. Eekhoff, boekhandelaar en archivaris te Leeuwarden, die hem voorzag van de nieuwste litteratuur op het gebied van wis- en natuurkunde. Die brieven zijn thans in het bezit gekomen van de provincie en berusten in het archief te Leeuwarden. Oeconomische misstanden en een warme sympathie voor Amerika deden hem in 1849 besluiten naar het Verre Westen te emigreeren. Zijn zwager Ds. R. Posthumus te Waaksens (kol. 987) riep hem in een schoon friesch vers het Farwol toe (Leeuwarden, 1849).

Peyma vestigde zich te Lancaster in den staat New-York, aan de boorden van het Eriemeer, waar hij een leerlooierij en een wisselbank dreef, maar ook zijn wiskundige en andere studies aanhield. Zijn Verslag over de aansluiting van Ameland aan den Frieschen wal en de opslijking van het Wad werd na zijn vertrek uitgegeven door Ds. R. Posthumus en H.B. Klaasesz (Leeuwarden, 1850). Hij schreef een voorrede en teekende de kaart voor het werkje "Nasporingen betrekkelijk de Geschiedenis der voormalige Middelzee in Friesland", door P. Brouwer en W. Eekhoff (Leeuwarden, 1834). Zijn portret met verdere levensbijzonderheden in Vrije Fries, 1914, in mijn opstel Worp van Peyma en zijn vrienden.

Meer over Worp van Peyma »

Hendrik Bruiniers en de sleepboot "Assistent"

11 februari 2011 | Categorie: Allerlei | Auteur: Wim Zeeff

images/assistent-1928.jpg

Zeeff-nakomeling Hendrik Bruiniers was samen met Daniel Machiel Droogleever eigenaar van de sleepboot "Assistent". Dit was een geklonken, ijzeren schip, waarvan de kiel was gelegd in 1903 op de werf "De Toekomst" van B. de Groot te Vrijenban (een buurtschap van Delft) en voor rekening van Drooglever te Rotterdam te water gelaten op 27 maart 1909. De heeren Marckmann en Faasen te Rotterdam leverden de stoomketel van 10 bar, en de 118 ipk triple expansie stoommachine. De tijd tussen kiellegging en tewaterlating was waarschijnlijk zo lang, omdat de eerste eigenaar, de heer A. Meudt, niet in staat was zijn scheepshypotheek af te lossen en het nog niet afgebouwde schip daarom heeft doorverkocht aan Droogleever. Dit gebeurde wel vaker in die tijd, scheepshypotheken werden toen als goede investering verkocht, maar bleken niet altijd rendabel te zijn. Hendrik Bruiniers kocht zich in 1912 in. De "Assistent" voer daarna ondermeer als havensleepboot en na de oprichting in 1912 van de Stoomsleepdienst "Maas" te Rotterdam (Terwenakker 14/15), werd voor deze maatschappij gevaren. In 1918 werd de "Assistent" verkocht aan Gebr. Savelkoul te Weert. Uit die latere tijd, om precies te zijn uit 1928, dateert de foto, Hendrik staat er dus niet op afgebeeld.

Lees meer over de "Assistent" »

Brieven van mijn overgrootoom Tobias Niehof aan mijn overgrootvader Renje Zeeff

27 januari 2011 | Categorie: Demografie | Auteur: Wim Zeeff

Example left-aligned picture

Er zijn waarschijnlijk aardig wat brieven uitgewisseld tussen Tobias Niehof, geëmigreerd naar Grand Rapids in Kent County, Michigan, en zijn zuster Trientje Niehof en zwager Renje Zeeff, 'achtergebleven' in Eenrum, Groningen.

Slechts twee brieven zijn bewaard gebleven en beide zijn in mijn bezit. Deze twee korte brieven zijn door Tobias in het Nederlands geschreven en onthullen aan de lezer veel details over hem en zijn familie rond de eeuwwisseling. De eerste brief vertelt ons veel over hun wijze van leven en tevens iets over de geschiedenis van Grand Rapids.

Grandrapids, Den 17 februarij [1890]

Zeergeachte Broeder in Zuster ik zal de pen nu eens opnemen om uw een leter toe te zenden voor eerst kan ik uw melden dat wij des Heeren nog allen goed gezond zijn in hopen van harten van uw hetzelfde ik kan uw vooreerst [...] dat wij hier niet veel winter hebben veel regen in dan eens weer sneew zoodat de winter niet eengaal is nu kan ik uw melden dat wij een goed zomer gehad hebben in onze vruchten waren heel goed zoodat wij een goede oogst hebben gehad nu Broeder in zuster nu een woord waar wij wonen wij wonen een uur van de stad die stad bevat zoowat 60 duizend inwoners dus niet zoo heel klein de derde part van die inwoners zijn hollanders dus een groot getal toen ik hier voor 21 jaar aankwam toen konden wij haast geeneen vinden maar nu is het haast of wij in holland zijn toen waren er twee hollansche kerken in nu zijn er twaalf dus al heel wat vermeerderd in nu broeder in zuster nu een woord over ons nu onze vruchten die wij verbouwen in groente meestal eerbijjen in mijn druiven in perzik boomen in al ander tuinvruchten ons werk is bij winter mistrijden van de stad dat doet Jan hij gaat een of twee maal daags om een toer het land is hier niet zoo goed als daar waar wij vandaan komen het is hier niet zoo licht als daar het zijn hier hoogt in leegten zoodat het hier niet zoo mooi om te bewerken maar dit zijn wij al goed gewind nu een woord over het bouwen hier wand daar zijt het best met bekend [...] in ik heel wat onbekent maar toch wil ik eennigen dingen opnoemen wij hebben hier een stadhuis gekregen die kost 250 duizend dollars die is gebouwt van blauwe steen in hebben hier een soldatenhuis gekregen die kost 125 duizend in er zijn hier van dit jaar zoowat 350 huizen gebouwt hier worden veel houten huizen gebouwt maar zij zijn mooi van buiten in van binnen niet minder die kosten meest 1 duizend tot 5 duizend dollaars dus kunt gij wel begrijpen dat hier veel werk is nu hopen wij dat gij deze letter in gezondheid moogt ontvangen in dat gij spoedig weer schrijft nu word hartelijk van ons allen gegroet

T Niehof Martje Niehof in
Jan Niehof Anje Niehof

De tweede brief is een trieste. Hij verhaalt over het overlijden van Tobias' vrouw.

Grand Rapids, 23 mei [1910]

Zeergeachte Broeder in Zuster ik moet u melden als dat Martje mijn geliefde vrouw is overleden op den 21 Meimorgen om half vijf is zij de eeuwige vast ingegaan in Broeder in Zuster dat is een harde zaak voor mij na een tijd van bijna 44 jaren met elkaar doorgebragt te hebben nu was zij sukkelen aan een hartkwaal van winter in de laatste 2 weken is het water erbij gekomen nu dat bracht een scheiden nu zit ik trueren van het gemis als ik rond zie dan is zij er niet maar haar heengaan was vrede voor haar ziel dat troost mijne smaarten zij is zacht en kalm uitgegaan zonder benaauwdheid nu op dit oogenblik is mijn dochter bij mij maar dat kan niet lang wand zij heeft een huisgezin in 9 kinderen de kleinste is 7 weken [...] Broeder in zuster schrijft spoedig eens terug als gij kunt [...] hartelijk van mij

Groed T Niehof

De eerste brief was ongedateerd. Lees hoe het jaartal van opstellen werd gededuceerd uit een aantal door Tobias aangehaalde feiten.

De speurtocht naar een jaartal

27 januari 2011 | Categorie: Demografie | Auteur: Wim Zeeff

Hoewel in de eerste brief dag en maand worden genoemd, ontbreekt het jaartal. Gelukkig bevat de brief wel een aantal feiten dat opheldering over dat ontbrekende jaartal kan verschaffen:

Feit 1 - Die stad [Grand Rapids] bevat zoowat 60 duizend inwoners ...

De Amerikaanse Volkstelling van 1890 meldde iets meer dan 60.000 stedelingen; dat zou pleiten voor 1890 of later. In die tijd werden niet zo vaak bevolkingscijfers gepubliceerd, zodat het veel later zou kunnen zijn... Maar, het zou ook een (vroege) schatting kunen zijn.

Feit 2 - Toen ik hier voor 21 jaar aankwam toen [...] waren er twee hollansche kerken ...

Het is zeker dat Tobias Niehof Nederlands Hervormd was. De vraag is dus wanneer kerken van deze gezindte in of bij Grand Rapids werden gesticht. Op de inmiddels verloren gegane website reformed.net van Dan Knight, kon de volgende lijst van kerken in dit gebied, en nog veel meer van dergelijke informatie, worden gevonden:

Nr.JaarCongregatieLocatieTaal
1.1840First Reformed Grand RapidsEngels
2.1849Second Reformed Grand RapidsNederlands
3.1857Spring Street CRC Grand RapidsNederlands
4.1859First Reformed GrandvilleNederlands
5.1870First Netherlands Reformed Grand RapidsNederlands

Aangenomen dat de brief niet refereert aan de Engels-sprekende First Dutch Reformed Church (Dutch Reformed genoemd omdat zijn wortels in het Nieuw Amsterdam van 1628 liggen), dan geldt 1857 + 21 = 1878. De derde Nederlandstalige kerk in Grand Rapids was in 1870, 1870 + 21 = 1891. Derhalve 1890 of 1891, omdat er anders gestaan zou hebben "21 jaar geleden was er maar één Nederlandse kerk". Het zou kunnen zijn dat de Netherlands Reformed Church niet geteld is - maar dat is onwaarschijnlijk - in welk geval de datum opschuift naar 1895/96.

CRC = Christian Reformed Church, CRA = Reformed Church in America: "they are basically the same but a few differences still distinguish them".

Lees meer over CRC en CRA »

Feit 3 - Nu zijn er twaalf [hollansche kerken] ...

Hieronder een chronologische lijst van Dutch Reformed churches in Grand Rapids, samengesteld door Dan Knight.

Nr.JaarCongregatieNr.JaarCongregatie
1.1849Second Reformed9.1882Coldbrook CRC
2.1857First Christian Reformed10.1886Fifth RCA
3.1870First Netherlands Reformed11.1887Fifth CRC
4.1875Third RCA12.1889West Leonard CRC
5.   ..Fourth RCA13.   ..Oakdale Park RCA
6.1876Netherlands Reformed14.   ..Free Dutch Reformed
7.1879Eastern Ave. CRC15.1890Seventh RCA
8.1881Alpine Ave. CRC16.   ..Oakdale Park CRC

Twaalf Nederlandse kerken in Grand Rapids zou betekenen 1889 of 1890.

Oplossing

Uit feit 1, 60.000 stadsbewoners, volgt 1890 of later.
Uit feit 2, twee Nederlandse kerken, volgt 1890 of 1891.
Uit feit 3, twaalf Nederlandse kerken, volgt 1889 of 1890.

Het is daarom zeer waarschijnlijk dat de brief werd geschreven in het jaar 1890, dus op 17 februari 1890.

Geëmigreerde Zeeff'en

27 januari 2011 | Categorie: Demografie | Auteur: Wim Zeeff

Al eeuwenlang zijn Nederlanders uit hun geboorteland weggetrokken op zoek naar nieuwe bestaansmogelijkheden. In de negentiende eeuw was het vooral 'Amerika' dat trok. Tussen 1840 en 1920 vestigden 250.000 Nederlanders zich in de Verenigde Staten, het 'Beloofde Land' voor velen. Op basis van de emigrantenlijsten van de provincie Groningen over de periodes 1836-1848, 1850, 1879-1888 en 1890-1901, het bekende werk van professor R.P. Swieringa, "Dutch emigrants tot the United States, South Africa, and Southeast Asia, 1835-1880. An alphabetical listing by household heads and independent persons" en enkele overige bronnen, is - voor wat betreft de Zeeff'en - het volgende opgemaakt:

Maar er moeten nog vele andere "Zeeff"en naar Noord Amerika vertrokken zijn. Uit te zoeken wie dat waren is één van mijn aandachtsgebieden.

Algemeen politieblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 1892, blz. 609

9 februari 2011 | Categorie: Allerlei | Auteur: Wim Zeeff

Z000849.png

Niet bekend is of Gerhardus er ooit voor is aangehouden: ten tijde van publicatie ver- bleef hij op zee, alwaar hij in 1895 overleed. Tenminste, volgens een notitie in het bevolkingsregister van Baflo, er is van Gerhardus nooit een overlijdensakte opgemaakt.

Een overgrootvader op de fiets, dat is pas iets...

9 februari 2011 | Categorie: Allerlei | Auteur: Wim Zeeff

images/velocipede-30.jpg

Dit plaatje van mijn overgrootvader, aannemer Renje Zeeff uit Eenrum die in 1880 al een velocipède bereed, is opgenomen in de rijwielhistorische collectie van Letterlust. Daarin zitten ook andere Groninger memorabilia. Zoals een soortgelijke prent van Renje's collega Lantinga uit Stedum. Verder advertenties van het dure Groninger merk Fongers, de Winschoter fabriek Gruno ("Lichtloopend, betrouwbaar"), de fa. Cremer aan het Damsterdiep en de fa. S.A. Cloetingh aan het Schuitendiep in Groningen. Letterlust is kleinzoon van de drievoudig Nederlands kampioen wielrennen Frits Wiersma. Hij schrijft over zijn grootvader.

Letterlust's weblog »

Harry Perton's Gelkinghe-weblog »


Vijftig jaar na de slag bij Waterloo

9 februari 2011 | Categorie: Allerlei | Auteur: Wim Zeeff

Enkele personen uit de gemeente Eenrum hebben deelgenomen aan de slag bij Waterloo. In 1865 verzocht het hoofdbestuur van het "Fonds ter Aanmoediging en Ondersteuning van de gewapende Dienst in de Nederlanden" het gemeentebestuur van Eenrum opgave te doen van: de namen van oud-Strijders die aan den veldtocht van 1815 hebben deelgenomen in de gedenkwaardige jaren 1813 - 1815 en die kunnen deelnemen, op 27 juni 1865 te Leyden, aan de herdenking van het Vijftigjarig Jubilé van de overwinning bij Waterloo. Opgegeven werden: Pieter Klasens Bronkema, Cornelis Visser en Renje Zeef, geboren 21 februari 1794, wonende te Eenrum, diende bij het 8ste Regiment Infanterie, in dienst gekomen 19 mei 1815, gediend hebbende in Braband en Frankrijk en den 29 november zonder paspoort afgevoerd.

Voorouders in de slag bij Waterloo »

Onbekend is of mijn overoverovergrootvader (iemand een betere term?) Renje daadwerkelijk in de zomer van 1865 naar Leiden is afgereisd, hij was toen al 71 jaar oud. Daar zou hij hebben ontvangen het "Zilveren Herdenkingskruis 1813-1815", ingesteld bij Koninklijk besluit van 10 mei 1865 (Staatsblad no. 32) als beloning voor hen, die in de jaren 1813-1815 in Nederlandse dienst aan de krijgsverrichtingen ter herstelling van de Nederlandse zelfstandigheid hadden deelgenomen. Het is een vijfarmig zilveren kruis met een breedte van 35 millimeter. In het midden is een medaillon waarop op de voorzijde het jaartal 1813 en op de achterzijde het jaartal 1815 is afgebeeld. In de rand van dit medaillon staan op de voorzijde het juwelierskenmerk "P.Z." en het zilverwaarmerk (een zwaardje).

images/Lint 1813-1815.gif

Het bijbehorende 27,5 millimeter brede lint is oranje met aan weerszijden een brede witte baan. De eerste Zilveren Herdenkingskruisen werden op 27 juni 1865, tijdens het halve eeuwsfeest van de Militaire Willems-Orde, uitgereikt. Van de ongeveer 30.000 deelnemers aan de Onafhankelijkheids- oorlog heeft slechts 1/6 deel hun onderscheiding mogen ontvangen. Bij Koninklijk besluit van 12 december 1890, Renje was toen al 14 jaar overleden, werd aan de toen nog levende dragers van het Herdenkingskruis een toelage van 150 gulden per jaar toegekend. Toen in januari 1894 de laatste drager van het Zilveren Herdenkingskruis overleed, werd bij Koninklijk besluit no. 42 van 7 augustus 1896 bepaald dat dit ereteken voortaan zou worden gedragen aan het vaandel van het 8ste Regiment Infanterie.

Nederlandse Ridderorden en Onderscheidingen »

Metske Zeef's noodlot

28 februari 2011 | Categorie: Allerlei | Auteur: Wim Zeeff

Over Metske Remkes Zeef, geboren 3 januari 1799 te Eenrum en de 20ste gedoopt, het volgende:

Eenrum, 12 juli 1800 - Henricus Cleveringa Rechter van Eenrum certificere dat persoonlijk voor mij zijn gecompareerd Grietje Reinders in haar 36ste en haare naaste buurman Lubbert Hindriks in zijn 53ste jaar volgens verklaringe oud, en beide woonagtig in dat gedeelte van den Hoorn, 't welk onder den Gerichte van Eenrum behoord. Dewelke zoo ter liefde, als ter bevestiging der waarheid met waare woorden in plaats van Eede, voor mij Richter hebben gedeponeerd ende betuigd, dat op vrijdag voormiddag van den 4den Julii 1800 de voornoemde Grietje Reinders een jongetje van ruim 1½ Jaar oud, waar over zij moeie was en bij haar wierd opgevoed, bevond haar te manqueren. Zijnde omstreeks een quartier uurs van haar geweest waar over ongerust geworden, en 't zelve kind zoekende had het gevonden in een Slood achter haar huis, met het hoofd onder water en toen zij het daar zoo even had uitgehaald, was de opgemelde Lubbert Hindriks volgens zijn verklaring op haar misbaar daar over toegekomen. Betuigende voorts beide dat zij er geen de minste tekens van leven in hadden kunnen bespeuren. Dan wetende dat de Burger J. A.Hintzen medicinae practicus ter plaatse bevoorens in soortgelijk geval, en bijzonder met het zoontje van Albert Koerts gelukkig was geslaagd. Zoo hadden zij deposanten zich terstond derwaarts gewend, met dat gezegend gevolg, dat dezelve het voornoemde kind, zoo door zijn bestier als eigen Vlijt, IJver, en geneesmiddelen, thans wederom tot deszelves vorige volkomen gezondheid heeft gebragt.

Dit kind was genaamd Metske Remkes, en zoon van deposantes volle broeder Remke Reinders en wijlen Trijntje Metskes. En alzoo hun reden van wetenschap bestaat in eigen ervaringe boven vermeld, zoo betuigen zij deposanten hetzelve de zuivere en onvervalschte waarheid te zijn en beloofden (na praelectie hier bij persisterende) het zelve, des gerequireerd, en des noods met eede te bevestigen; en na deze verklaringe nevens mij Richter (edog met hunne handmerken daar verklaarden niet anders te kunnen schrijven) te hebben verteekend. Zoo heb ik dezelve voorts met mijn gewoon cachet gecorrobereerd tot Leens op den Twaalfden Julii 1800.

Dit mark  X heeft Grietje Reinders en dit mark A Lubbert Hindriks me praesente voornaams vertekening getogen. (was get.) H.Cleveringa Richter.

Ulrum, 30 mei 1818 - Metske ontliep zijn noodlot echter niet, want 30 mei 1818 verklaarde Hans Jeltes Dijkstra, de toen vijftigjarige veldwachter van de gemeente Ulrum, die tevens gechargeerd was met de strandvonderij, tegenover zijn ambtenaar van de burgerlijke stand dat op vrijdag den negenentwintigsten van de maand mei des jaars achttien honderd en achttien buitendijks binnen deze gemeente te Vierhuizen door hem was gevonden het herkende lijk van Metske Remkes Zeef, oud negentien jaren, te Eenrum geboren, laatst te Kloosterburen woonagtig en landbouwersknecht van beroep, welke voor plus minus drie weken werd vermist.

images/Botvis_229x123.jpg

Metske was na het botprikken niet teruggekomen. Het steken of prikken van voornamelijk platvis gebeurde met een soort vork aan een lange steel. De platte tanden van de vork waren voorzien van weerhaken. Vaak was het gewoon een kwestie van op goed geluk in een ijswak steken, of in de modder prikken. Natuurlijk was de vangst zelden groot op deze manier.

Van een eeuw later is het volgende krantenartikel over dat botprikken in het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië van 7 november 1901.

Bot-visscherij in de Wadden

In de dorpen, welke op geringen afstand der Groninger Noordkust liggen, vormt zich by zomerdag dikwijls een gezelschapje, hetwelk zich bij eb op de Wadden begeeft, om daar zoo mogelijk een flink zoodje bot machtig te worden. Bij eb liggen de Wadden namelijk grootendeels droog. Te voet kan de kustbewoner zich dan op verren afstand van het land verwijderen, daar de bodem der Wadden bijna overal zeer dicht en effen en derhalve goed begaanbaar is. De onafzienbare, eentonige vlakte, waarop de botvisschers zich dan steeds verder noordwaarts begeven, is hier en daar afgebroken door gaten en slinken, welke ook bij eb eene tamelijke diepte behouden. Vele dezer "prielen" — zooals de kustbewoner deze diepten noemt — kan de visscher echter doorwaden, al houdt hij soms geen drogen draad aan het lijf. Deze prielen zijn het doel van den tocht des botvisschers, wijl de genoemde platvisch zich daarin ophoudt. Het tuig, dat de visschers mededragen, bestaat gewoonlijk uit een net, benevens een of meer "prikken", welke in hoofdzaak overeenkomen met den drietand van den zeegod Neptunus, doch zich hiervan vooral onderscheiden door het grooter getal tanden. Een prik heeft veelal acht tanden, aan het uiteinde alle ter weerszijden van een weerhaak voorzien. Soms neemt iedere botvisscher uitsluitend een prik mede en gaat hij dus letterlyk aan "het botprikken". Hij steekt de tanden voortdurend in den bodem, vooral daar, waar kleine ophoogingen zichtbaar zijn, die dikwijls een bot verbergen. Zoo wordt menige bot geheel of ten deele doorstoken, terwijl de niet getroffen en in beweging gebrachte visschen ten slotte in een dwars in de priel gelegd net worden gevangen. Zijn er in een priel diepe gaten, dan voorkomt de prik, die telkens vóór den visscher in den bodem wordt gestoken, dat deze er in zou geraken. Op deze wijze wordt de eene priel na de andere afgevischt, totdat de opkomende vloed de heden naar de kust terugdrijft. Niet zelden hebben ze dan een groote mand vol bot naar huis te dragen. Een gedeelte van de gevangen visschen wordt gewoonlijk geschonken aan familie of kennissen.

Eén f of twee f'en

27 januari 2011 | Categorie: Naamsaanneming | Auteur: Wim Zeeff

Is het "Zeef" of "Zeeff"? Eertijds, bijvoorbeeld bij de naamsaanneming in 1811, werd de medeklinker f aan het eind van een woord of lettergreep volgens Nederlandse en Duitse spellingsconventies vaak met dubbel -ff gespeld. Een aantal familienamen getuigt hier nog van. De meest voorkomende in Nederland zijn: De Graaff, Van de(r) Werff, Verhoeff, Wolff, Van 't Hoff, De Kruijff, Hoffman, Van Hooff, Hoff, De Wolff, Nijhoff, Kerkhoff, Van den/der Hoff, Oosterhoff, Van Zadelhoff, Van de(r) Graaff, Hulshoff, De Looff, Olthoff en Knijff. In veel gevallen is de tweede 'f' eraf gevallen, zo ook voor "Zeef".

Lees de originele tekst van het Meertens Instituut »

De naam Zeeff

27 januari 2011 | Categorie: Naamsaanneming | Auteur: Wim Zeeff

Example right-aligned picture

De naam Zeeff is een zgn. metonymische beroepsnaam. Dit is een familienaam afgeleid van een soortnaam van het type Brood voor een bakker, Wiekstra voor een molenaar en Hamer voor een timmerman. Ze verwijzen naar een product, een werktuig of een attribuut dat kenmerkend is voor de beroepsuitoefening. Zeeff verwijst naar het beroep zevenmaker, uitgeoefend rond 1811.

Hiernaast is afgebeeld de ets "De Seeve maaker", vervaardigd in 1694 door Johannes en Casparus Luyken en opgenomen in hun "100 Verbeeldingen van Ambachten, Konsten, Hanteeringen en Bedrijven met Versen". Dus ruim een eeuw eerder! Moraliserend voegden vader en zoon er het volgende versje aan toe:

     Gij die op't klijne siet,
     Versuimd het groote niet.
     ô Mens, soo schrander in het schiften,
     Tot voordeel van het vlees en bloed,
     Hoe noodig was't u uit te siften,
     Het quaad van't goed in uw Gemoed,
     Op dat ghij't beste mocht behouden,
     En u geen acht'eloosheid berouden.

Wikipedia over Johannes en Casparus Luyken »

Twist en Oneenigheid anno 1700

27 januari 2011 | Categorie: Gekrakeel | Auteur: Wim Zeeff

Trijntje Tonnis was getrouwd met de stamvader van het geslacht Zeeff, Reijnder Hindriks. Haar grootvader van vader's kant was Remke Tonnis. Hij werd omstreeks het jaar 1670 in Saaxumhuizen geboren en trouwde op 5 september 1697 te Saaxumhuizen met Geeske Jacobs, eveneens geboren in Saaxumhuizen. Kort na hun huwelijk kregen Trijntje Tonnis' opa en oma "twist en oneenigheid" met Jans Hartogh. De kerkeraadshandelingen van Saaxumhuizen vermelden hierover onder andere het volgende:

Acta Consistorij gehouden tot Saaxümhüijsen den 6 Jünij 1700: Belangende de twist en oneenigheid tüsschen Jans Hartogh en Meester Remke Tonnis en sijn hüijs-vroüw soo heeft het E. Consistoriüm van Saaxümhüijsen haer vermaend tot weglegginge en onderlinge vergevinge van het gene tusschen haer was voorgevallen, en daer benevens tegens malkanderen an te doen ware Christelijke liefde, en die alsins te betonen: mits dat ook wedersijts niemand jeets van de oüde twist tot eenige verwijderinge wederom sal opreppen, of als dan daer door als een scheürsiek en twist-sügtig mensch gecensüreerd worden. Waer op gemelte personen wederom in liefde sijn vereenigd, en tot het anstaende Heijlige Avontmael toegelaten.

Note: For more information, go to andreasviklund.com.